De laatste tien jaar van zijn leven had mijn vader Alzheimer. Op de hersenscan was te zien dat zijn brein werd opgeslokt door een donkere massa van onbeduidendheid. Gedurende een groot deel van die jaren zat hij in mijn ouderlijk huis elke dag bijna de hele dag aan zijn oude werkplek. Hij was daar omringd door zijn boekenkasten, die een groot deel van de kennis herbergden die hij in zijn leven had opgedaan. Er stond ook eigen werk tussen: dikke handleidingen over Computer Aided Design en Very Large Scale Integrated Chip Design – mijn vader was onderzoeker en universitair hoofddocent bij de opleiding Elektrotechniek aan de TU Delft, waar hij ooit ook de vakgroep netwerktheorie had opgericht. Helaas wist hij dat zelf niet meer.

“Hé,” zei hij, toen we eens een van zijn eigen boeken opensloegen, “dat is mijn naam, toch?”  “Ja, pap, dit boek heb jij geschreven. Jij hebt mensen opgeleid die nu technologie ontwikkelen waar iedereen dagelijks mee te maken heeft.”
“Getverdjerrie,” zei hij, en hij schudde zijn hoofd. “Maar dat is toch heel moeilijk?” Nog meer hoofdschudden. “Goh.”
Bij zijn uitvaart, vandaag precies vijf jaar geleden, vertelde ik dat zijn boekenkast zijn externe geheugen was geworden. Ik vermoedde dat hij daar elke dag ging zitten, omdat hij voelde dat die boeken bij hem hoorden, iets over hemzelf zeiden. Misschien hoopte hij zichzelf er in te her-kennen? Het is maar een gevoel, ik weet dat natuurlijk niet zeker.

Het is wel een gevoel dat bevestigd werd in het boek The Extended Mind. The Power of Thinking Outside the Brain van Annie Murphy Paul. Ik las dit boek om er een recensie over te schrijven, omdat ik verwachtte dat het hoofdstuk over denken met anderen voor mijn werk nuttig zou zijn; recenseren is een fijne manier om aangereikte inzichten te verwerken en duiden.
Terwijl ik het las drongen zich geregeld meer herinneringen aan mijn vader op. Die koester ik, maar ze maakten het lezen (en het schrijven) er niet makkelijker op.

Een soort van recensie

Het boek zelf hielp ook niet mee. Het is zo’n typisch Amerikaans populair-wetenschappelijk boek geschreven door een niet-wetenschapper die wetenschappelijke materie voor een groter publiek toegankelijk maakt. Het typisch Amerikaans populair-wetenschappelijke eraan: elk hoofdstuk begint met een voorval of een persoon die iets speciaals heeft meegemaakt, waarna de auteur gaat generaliseren om vervolgens die generalisaties te voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing.

Het feit dat het boek niet is geschreven door een wetenschapper, maar door een journalist (of broodschrijver), is niet eens wat mij stoort. Iemand kan deskundig zijn zonder zelf wetenschappelijk onderzoek te verrichten; door kennis te cureren en breder te ontsluiten kan een publicist  juist bijdragen aan de verspreiding van wetenschap.  Bovendien leggen publicisten vaak verbanden tussen verschillende disciplines, waar wetenschappers zich beperken tot hun eigen specialisme.
Het is vooral die typisch Amerikaans populair-wetenschappelijke stijl waar ik niet van houd, niet in boeken in ieder geval. Je herkent het wellicht: “Tijdens het handelen in aandelen merkte John dat hij zijn beste beslissingen maakte op basis van een gut feeling. Vervolgens ging hij daar zelf onderzoek naar doen en wat blijkt: gut feelings spelen een rol in belangrijke besluiten! Hier heb ik ander onderzoek dat dat bevestigt.” En dat dan hoofdstuk na hoofdstuk, paragraaf na paragraaf. Illustraties en voorbeelden bij theorieën en inzichten, graag, maar bouw eerst zorgvuldig het huis op voordat je het gaat decoreren.

Niet weten wat we niet weten

Dat zorgvuldige uitbouwen van een theorie doet me weer denken aan mijn vader. Ik ga terug in de tijd en ben een jaar of twaalf als ik samen met hem in de huiskamer zit. Hij vertelt mij over zijn werk als wetenschapper en zegt dat hij zijn werk zo mooi vindt omdat er altijd meer te weten is. ‘Kennis,” zegt hij, terwijl hij zijn handen als een bol vouwt en uit elkaar beweegt, ‘is een uitdijende bol. Hoe meer je weet, hoe meer je beseft hoeveel je nog niet weet.’ Prachtig vond ik dat, en ik bedacht toen dat ik zelf ook wetenschapper wilde worden, sterrenkundige. Dat is uiteindelijk niet gebeurd, maar ik wil wel altijd meer weten. Die uitdijende bol heeft trouwens ook iets frustrerends , want we zullen nooit alles kunnen weten. 

Afijn, kennis dijt uit. Volgens Annie Murphy Paul geldt dat min of meer ook voor ons brein. Zij stelt dat het brein, of eigenlijk onze geest (ons denken en weten), niet beperkt is tot die grijze massa in onze schedel, maar dat dat zich verder uitstrekt tot het hele lijf en zelfs daarbuiten. Ze begint bij hoe ons lichaam zelf denkt (embodied cognition), legt dan uit hoe onze omgeving een verlengstuk is van ons brein (situated cognition), en maakt dan de stap naar hoe we in en als groepen denken (social cognition).
Bij die laatste dimensie wijst de auteur op een verschil met de wisdom of the crowd: daar gaat het vooral om ideeën die heen en weer stuiteren tussen leden van een groep, terwijl ze met het idee van een group mind doelt op hoe mensen echt samen denken, en hoe ieders kennis de kennis van de groep kan vergroten. Ik ben er niet over uit of dit onderscheid wel zo helder is.
De kernboodschap van Annie Murphy Paul is in ieder geval dat ons lichaam, onze omgeving en onze relaties niet slechts prikkels bieden die uiteindelijk door het brein van betekenis worden voorzien, maar dat ze daadwerkelijk zelf fungeren als verlengd brein, buiten het hoofd.

Taal als drager van denken

Als ik het boek lees, irriteren de anekdotes mij, terwijl die juist bedoeld zijn om de materie begrijpelijk te maken. Mijn vader was wel wetenschapper, en hij maakte geen gebruik van dit soort stilistische keuzes. Zijn onderzoek was bepaald niet toegankelijk voor een breed publiek. Het waren dan ook handleidingen voor computerwetenschappers die al enigszins waren ingevoerd in de stof. Zelf durf ik in zijn boeken nog maar net de lidwoorden aan te wijzen, zo specialistisch zijn de teksten die hij schreef.
Wetenschappelijke artikelen, colleges en lezingen waren vormen van kennis verspreiden en samen denken: hij en zijn collega-onderzoekers wereldwijd dachten met elkaar via wetenschappelijke publicaties en symposia. Daarvoor hanteerden zij een gemeenschappelijke taal die zij samen begrepen en verder verrijkten. Taal die voor leken waarschijnlijk overkwam als codetaal – niet gek als je bedenkt dat het onderzoek grotendeels sterk leunde op programmeertalen.

Terwijl ik hierover nadenk, verbaas ik me erover dat Annie Murphy Paul taal helemaal niet noemt als verlengstuk van ons brein. Omdat ik me veel bezighoud met het vraagstuk hoe mensen (in organisaties, maar ook in de samenleving) kennis goed kunnen benutten, vond ik het hoofdstuk daarover het meest interessant. En ik had verwacht iets te lezen over het belang van (een gemeenschappelijke) taal als vehikel voor het begrijpen en delen van die kennis. Murphy Paul noemt taal wel, maar slechts mondjesmaat. Als ze het erover heeft, ziet ze taal vooral als een functie die wordt uitgevoerd in en door de hersens. Maar taal werkt juist pas in het contact met anderen, in het samen denken. Ik had dan ook logischer gevonden dat ze het de functie van een externe cognitie zou toekennen, bij voorbeeld als mediated cognition. Dat doet ze niet en dat beschouw ik als een gemis.

De boekenkast als extended mind

Wie was het die zei: “Show me what you read and I’ll tell you who you are”? Elk afzonderlijk boek zegt hoogstens iets over welk onderwerp of zienswijze de lezer aanspreekt of boeit; alle boeken bij elkaar zeggen iets over hun eigenaar. Inmiddels zijn mijn vaders boeken verspreid over allerlei andere huishoudens, antiquariaten, dozen en andere plekken. Overal aandenkens van mijn vader, waar de nieuwe eigenaren zich helemaal niet bewust van zijn.

Hij was fervent lezer. Vooral van non-fictie; literatuur vond hij zonde van de tijd, want ‘dat was allemaal maar verzonnen.’ Toen zijn brein er de brui aan gaf, of in ieder geval het deel dat hem in staat stelde zich dingen te herinneren en te communiceren, ging zijn lijf wel door. En dat zocht soelaas bij zijn boekenkasten. Mogelijk voelden die boekenkasten voor mijn vader als een verlengstuk van hemzelf. Dit lijkt aan te sluiten bij wat Murphy Paul stelt: wat je weet, denkt of besluit, wordt niet alleen door die hersenpan bepaald, maar (ook) door iets wat zich daarbuiten begeeft.    

O pardon. Al lezende dwaalde ik steeds verder af van Murphy Pauls inzichten en nu al schrijvende ook weer van dit blog. Dat durf ik nu natuurlijk geen recensie meer te noemen, maar heeft veel meer weg van een in memoriam voor mijn vader. Dat is niet omdat het boek zo slecht is, maar omdat de herinneringen aan mijn vader goed zijn; via de verdrietige komen ook de fijne momenten bovendrijven.

Ze vertroebelen wel mijn oordeel over het boek. Het thema is interessant, de onderbouwing uitvoerig (zij het ook selectief), De argumentatie (of bewijsvoering) in het hoofdstuk dat ik het meest interessant vind, rammelt wat. De anekdotes staan me tegen (die hadden beter in een notenapparaat kunnen worden opgenomen). En het ontbreken van een hoofdstuk over taal is mijns inziens een flinke omissie. Toch ben ik blij met het boek – alleen al om wat het bij mij opriep. Daarom krijgt het wel een plekje in mijn boekenkast. En proost ik vanavond op mijn vader.

#DeZinVanHetBoek

‘Human thought is exquisitely sensitive to context, and one of the most powerful contexts of all is the presence of other people.’

Zie ook Op zoek naar de zin van het boek

Een brein buiten het brein – Boekbespreking
Getagd op:                                

2 gedachten over “Een brein buiten het brein – Boekbespreking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *